- hderore
D-Day

Zes uur hadden we gereden toen we eindelijk in Caen arriveerden. Nonkel Rudi en Tante Daisy stonden ons al aan het Ibis hotel tussen twee ronde punten op te wachten. Dat was gemakkelijker want het hotel Le bas Manoir waar we logeerden zat verstopt achter een groene long. Een oude hoeve vol met antieke meubelen en op de muren wat eigen werk van de eigenares. De sympathieke dame heeft een voorliefde voor vogeltjes.
"Kom, we hebben geen tijd te verliezen", zei Nonkel Rudi na het inchecken. De vliegtuigen met in totaal zo een slordige zeshonderd parachutisten werden al om veertien uur verwacht. We installeerden ons te midden van de velden in de buurt van de militaire begraafplaats te Banneville. Net als honderden anderen samen met ons. De droppingszone was vlakbij. Drie mannen in legertenue plaatsten hun camera met statief aan de rand van het korenveld met daarin enkele klaprozen. Het waren piloten uit West-Vlaanderen en Nonkel Rudi had meteen een gespreksonderwerp. Hij vliegt al van zijn zeventiende. Eerst met zweefvliegtuigen en daarna met ULM. Zijn nummerplaat van zijn wagen heeft dezelfde letters. "Puur toeval", zegt hij. Bijna niet te geloven. De dropping had vertraging want Trump gooide roet in het eten. Iets waar niemand van ons aan had gedacht. ETEN. "Ik denk niet dat ik ooit in mijn leven al zoveel honger heb gehad", zei Tommy achteraf en ik lag zowat dubbel van het lachen. Het klonk zo banaal en hilarisch tegelijkertijd. Vooral als je de reden van je aanwezigheid liet doordringen. En dat moment kwam onvermijdelijk. Na dat de massa de plaatselijke boulangerie en supermarché hadden leeggeplunderd -het leek wel oorlog- stonden we met open mond en gerichte camera's naar de dertigtal naderende Dakota's te kijken. Waaruit telkens een twaalftal parachutisten als minuscule paddenstoeltjes werden gedropt. Velen onder ons juichten en hier en daar zag ik van ontroering rood aangelopen gezichten. Vooral bij mannen. Je kan daar namelijk niet staan huilen als een kind. Terwijl je het eigenlijk wel zou willen. Deze mannen en vrouwen sprongen uit eerbetoon en landden in het zachte korenveld terwijl honderden voor hen applaudisseerden. Vijfenzeventig jaar geleden was dat helemaal anders. Vele soldaten beseften niet meer dat ze de grond raakten en liggen nu voor eeuwig te rusten op het kerkhof enkele meters verderop. We bekeken hun leeftijden. Negentien, twintig. Amper de puberleeftijd voorbij. Het geeft een triest gevoel. Een gevoel van verspilling, schuld en ongeloof. Wij, ik, heb mijn vrijheid aan hen te danken. Ik spreek dit uit en herhaal het. Maar het dringt niet echt door. Ik beland in een soort van rouwmodus. Alsof ik binding heb met deze jongens. Ik lees hun namen luidop. Ook de namen die in Merville-Franceville in de vorm van vlagjes aan verlichtingspalen zijn aangebracht. De namen krijgen nu ook gezichten wat het rouwen nog sterker maakt. In een kazemat die deel uitmaakt van de Batterij van Merville en tevens de Atlantic Wall werden we de dag erna met meer dan honderd bezoekers bijeen gestouwd. We hoorden de sirene en het licht ging uit. Op een scherm vooraan zagen we enkel grijze rook en hoorden Duitse stemmen die zich afvroegen wat voor weer het buiten hun bunker was. Daarna werden er nog enkele coördinaten doorgegeven en dan.... een oorverdovend gedonder. Een bom. En nog één. Daarna tik tik... het rollende geluid van een granaat die naar binnen werd gegooid. Geroep, getier. Nog meer bommen. De kazemat daverde en een Duitse soldaat riep:"Nicht shiesen!!!", en dan viel alles stil. De muziek Omaha Beach door John Williams weerklonk en het volk schuifelde naar buiten. We waren onder de indruk, maar beseften tegelijkertijd dat het slechts een slappe weergave was van de werkelijkheid. We zien geen doden. Onze vrienden en teer beminden leven nog. We moeten niemand loslaten. "Zullen we dan nu enen gaan drinken?", stelde Tommy voor. Hij had waarschijnlijk nog nooit in zijn leven zoveel dorst gehad. Gelukkig.